Geloven Leren
Opinie en tools voor wie begaan is met het katholieke geloof
De eenzijdigheid der liefde
120. Dinsdag na de Tweede Zondag van de vasten
„En toen zij hun ogen opsloegen zagen zij niemand meer dan Jezus alleen” ( Mt. 17, 8 ; evangelie van de Zondag). Natuurlijk betekenen deze woorden heel gewoon dat de drie apostelen, toen zij na de Gedaanteverandering eindelijk durfden opzien, niemand aanschouwden dan Jezus. Verdwenen waren Moses en Elias en de lichtende wolk, verdwenen de bovenaardse glans, teruggekeerd de alledaagse werkelijkheid. Maar wij mogen deze woorden ook toepassen in een andere zin, in de zin van de hymne: „U, Christus, kennen wij alléén” (woensdag, lauden). Met eenzelfde heilige eenzijdigheid verklaarde Sint Bernardus , dat alles hem flauw en smakeloos voorkwam waarin hij Jezus niet mocht proeven. Het is eenzelfde samentrekking van alle gedachten en gevoelens rond Jezus en zijn belangen, die Marie-Antoinette de Geuser deed schrijven: „Steeds meer gehypnotiseerd door de heilige wil van God word ik steeds minder het verschil gewaar tussen lijden en genieten; het enige waar ’t voor mij op aankomt, is de wil des Vaders” . De heiligen werden onverschillig voor de dingen die de meeste stervelingen ten zeerste interesseren en dat niet alleen voor onbelangrijke zaken als luxe en comfort en andere franjes van het leven, maar voor het leven zelf, voor leven en dood, eer en bezit, wel en wee van hun dierbaren, mits slechts de eer en het rijk Gods werden gediend. „Zij zagen niemand meer dan Jezus alleen” , niet omdat ze van nature ongevoelig waren (denk slechts aan Sint Teresia van Lisieux en haar bijna overdreven genegenheid voor haar vader) en evenmin omdat zij geborneerd waren van geest: waarlijk universele genieën als Sint Augustinus en Sint Thomas van Aquino zijn onder hen even goed te vinden als meer „realistische” naturen die bij gelegenheid voor het rijk Gods pientere zakenmensen konden zijn.
2. Maar wat dan wel? Wij mogen hier een analogie zien — zij het een verwijderde — met de goddelijke Meester zelf, wiens ware navolgers de heiligen zijn geweest. Verraden Jezus' woorden en daden niet een zuiver aanvoelen en waarderen van de natuur, van vriendschap, van kinderen? Heeft Hij niet zijn vaderland bemind en geweend om de ondergang van Jerusalem en door eigen voorbeeld de zorg voor de ouders geheiligd? Heeft Hij zelfs niet aan gastmalen deelgenomen en zijn apostelen uitgenodigd „zich een weinig te ontspannen” ( Mk. 6,31 )? Maar wat Hem beheerste en waaraan alles (doch dan ook alles) volstrekt onderworpen was, dat was het rijk Gods, de wil des Vaders, de redding der zielen, het vuur dat Hem verteerde. Zo is ook de ons overdreven voorkomende versterving der heiligen, hun niet gemotiveerd lijkende zelfopoffering geen ontkenning der aardse vreugden en waarden: het is iets veel sterkers (en daarom veel dodelijker!), een positieve volheid, een felle strijd om de kostbare parel te veroveren, om naar menselijke mogelijkheid geheel deelachtig te worden aan dat éne noodzakelijke, dat al het andere in de schaduw stelt en waarvoor dat andere in de gevallen mens die wij allen zijn, zeer gemakkelijk een reële bedreiging vormt. Dus toch eenzijdigheid? Ja, zo ge wilt, maar de eenzijdigheid der liefde en uit liefde voor het grenzeloze Goed, dat God is en zijn rijk in ons en de zielen.
3. Wij behoeven voor die eenzijdigheid en uitzinnigheid der heiligen nog niet bijzonder bevreesd te zijn. Laten wij maar eenvoudig spreken over de hiërarchie der waarden: wat het zwaarste is, moet het zwaarste wegen. Neemt in mijn leven, in mijn denken, bij mijn beslissingen en daden het rijk en de wil van God de eerste plaats in? Zie ik alleen maar mezelf of zie ik ten minste bij alles met één oog óók mezelf? Toen Jezus zijn leerlingen de voorzichtigheid der slangen aanbeval, heeft Hij aan dit soort uitgerekendheid niet gedacht.
Willem Grossouw
Over Innerlijk Leven - Abonneren per email (dagelijks van 30/11/2014 tot 29/11/2015)