Geloven Leren
Opinie en tools voor wie begaan is met het katholieke geloof
Dolende schapen
172. Vrijdag na de Tweede Zondag na Pasen
„Gij waart dwalend als schapen, maar thans zijt gij bekeerd tot de Herder en Behoeder van uw zielen” ( 1 Petr. 2, 25 ; epistel van de Zondag). „Ik heb andere schapen die niet uit deze schaapstal zijn. Ook hen moet Ik leiden en zij zullen luisteren naar mijn stem. Dan zal het worden: één kudde, één herder” ( Joh. 10, 16 ; evangelie van de Zondag).
1. Het beeld van de Goede Herder en zijn kudde, die Hem volgend veilig is en overvloed van leven vindt, roept de gedachte op aan de schapen die ronddolen ver van de enige Herder en Opziener der zielen. Het herinnert ons allereerst aan de tijd dat wij zelf wellicht ver van God waren afgedwaald. Want de gewoonte mag ons niet blind maken voor de genade, en al heeft God ons misschien van onze jeugd af beschut en opgenomen onder Christus' kudde en naar de welige weiden van zijn Kerk geleid, wij moeten altijd blijven beseffen dat zijn heil genade is, ons geschonken zonder onze verdiensten. Nu wij in deze weken van de paastijd blijde de volheid der verlossing vieren, moeten wij ons levendiger dan ooit er van bewust zijn dat Gods roeping alleen ons gered heeft, dat zijn genade ons uit de wereld heeft genomen en binnengeleid in het rijk van zijn geliefde Zoon. „Niemand kan tot Mij komen indien de Vader die Mij gezonden heeft hem niet trekt” ( Joh. 6, 44 ).
Wij danken Hem om zijn grote glorie en wij bidden: „verlos ons van het kwaad, behoed ons voor de boze” .
2. En wij bedenken met schaamte hoe dikwijls wij nog afdwalen van de Heer, hoe dikwijls wij spelen met het kwaad, hoe zelden wij met hart en ziel Hem geheel toebehoren. Wij gelijken inderdaad op die domme dieren die wel deel uitmaken van de kudde maar die voortdurend achterblijven, verdolen en hun heil willen zoeken op eigen gelegenheid. Wij willen Jezus volgen en Hem trouw blijven in het wezenlijke (want wij zijn voor de doodzonde bevreesd) maar wij behouden ons „vrijheid” voor in het bijkomstige. Wij onderhouden de grote geboden in grove lijnen maar zoeken gemak en genot en onze eigen zin in het kleine. De voorname plichten volbrengen wij maar ons hart schuwt de overgave. Wij zoeken een veilige positie voor onze zelfzucht en wij vergeten dat geen linie stand kan houden voor de aandrang van zijn liefde. Er bestaat geen grenslijn waar wij Hem kunnen toeroepen: „niet verder!” Hoe gevoelen wij ons opgelucht als wij na braaf gebeden te hebben de kerk verlaten en nu, met goed geweten, weer „onszelf” mogen zijn! Hoe dwalen onze gedachten de hele dag ver van Hem weg, terwijl onze geest zich vult met de duizend beuzelarijen die nog sneller voorbijgaan dan ons eigen vergankelijke leven! Wanneer zullen wij begrijpen dat alleen de onvoorwaardelijke capitulatie ons de vrede zal schenken en Hem de eer en de liefde die Hem toekomen?
3. Dan eerst zullen wij gevoelig worden voor de verlangens van zijn Hart en ons hart zal zich verruimen. Wij zullen weten hoe oneindig belangrijker het is één ziel voor Hem te winnen dan te voldoen aan onze lauwheid en lafheid. Wij zullen denken, met toenemende smart, aan de „andere schapen” die zich voegen moeten bij zijn kudde. Wij zullen inzien welk een ongelooflijk voorrecht het is onze gemakzucht te mogen offeren voor zijn vreugde. Want de blijdschap die zijn Hart vervult om de thuiskomst van wat verloren was gaat alle begrip te boven. En Hij heeft zich verwaardigd onze medewerking te vragen voor de redding der zielen wier herder en hoeder Hij is. Maar zal het ons mogelijk zijn onze „vrije” tijd te besteden, onze krachten te wijden, vurige gebeden te storten en offers te brengen, in één woord „ons leven te geven” voor zijn rijk en voor de zielen, zo wij telkens weer in onze gedachten en genegenheid afdwalen van Hem, zo wij niet door gebed en beschouwing in de geest met Hem verbonden blijven zó dat zijn Geest ons bezielt en zijn liefde ons verheft boven onszelf?
Willem Grossouw
Over Innerlijk Leven - Abonneren per email (dagelijks van 30/11/2014 tot 29/11/2015)