Geloven Leren

Opinie en tools voor wie begaan is met het katholieke geloof


Boek III Hoofdstuk 54 Over de tegenstrijdige aandoeningen der natuur en der genade

CHRISTUS. - Zoon, let nauwkeurig op de bewegingen der natuur en der genade: want al zijn zij met elkander zeer tegenstrijdig, het verschil tussen beide is somtijds zo klein, dat zij nauwelijks door een geestelijke en inwendige verlichte mens onderscheiden kunnen worden. Alle mensen begeren wel het goed, en vertonen al iets goeds in hun woorden of werken; en door die schijn van goed worden er velen bedrogen.

De natuur is listig, zij verleidt, verstrikt, en bedriegt vele mensen, en heeft altijd haar zelfvoldoening ten doel. Maar de genade gaat eenvoudig voort, vermijdt alle schijn van kwaad (1); zij gebruikt geen listen, en doet alles zuiver om God, in wie zij berust als in haar einde.

De natuur wil niet sterven, zij wil niet gedwongen zijn, noch overmeesterd worden, noch zich onderwerpen, noch gewillig onderworpen zijn. De genade, die tracht zich in alles te versterven, wederstaat de zinnelijkheid, is gaarne onderworpen; zij zoekt de onderwerping, en wil haar eigen vrijheid niet gebruiken; zij staat gaarne onder tucht, en zoekt niemands overste te zijn, maar wil altijd leven, staan en blijven onder God, en is bereid zich voor ieder redelijk schepsel te buigen (2), om de wil van God.

De natuur zoekt altijd haar eigen voordeel, en ziet hoeveel winst zij kan trekken van een ander. De genade beschouwt niet wat haar voordelig en nuttig is, maar eerder wat aan velen voordeel bezorgt (3).

De natuur is gaarne geerd en geacht. De genade geeft alle eer en roem getrouw aan God.

De natuur vreest schande en verachting; De genade verblijdt zich als zij voor de Naam van Jezus smaad mag lijden (4).

De natuur bemint de ledigheid en de rust van het De genade kan niet ledig zijn, maar zij omhelst de arbeid met vreugde.

De natuur zoekt het schone en zeldzame, zij heeft afkeer van wat grof en slecht is. De genade schept behagen in wat eenvoudig en nederig is; zij verwerpt het ruwe niet, of weigert niet versleten klederen te dragen.

De natuur ziet naar het tijdelijke, zij is blij om een aards gewin, is droef om schade, en wordt toornig over een onbeduidend smaadwoord. De genade ziet naar het eeuwige, zij is niet gehecht aan het tijdelijke, en wordt door geen verlies bedroefd; noch verbitterd door harde woorden, want zij heeft haar schat en haar blijdschap in de hemel gesteld, alwaar niets verloren gaat.

10 De natuur is begeerlijk, en ontvangt liever dan zij geeft; zij heeft genoegen in wat zij in t bijzonder bezit. De genade is milddadig en deelt alles mede; zij vliedt alle eigendom, is met weinig tevreden, en oordeelt het zaliger te geven dan te krijgen (5).

De natuur helt naar de schepselen over, naar het eigen lichaam, naar ijdelheid, en verstrooiingen. De genade trekt tot God en tot de deugd, zij verlaat de schepselen, vliedt de wereld, haat de lasten van het vlees, beperkt zich in het uitgaan, en is beschaamd in t openbaar te verschijnen.

De natuur heeft gaarne uitwendige verkwikking, waarin zij haar zinnelijk vermaak kan vinden. De genade wil van God alleen troost ontvangen, en boven alle zinnelijke dingen zich verblijden in dat Opperste Goed.

De natuur verricht alles om gewin en eigenbaat, zij kan niets doen voor niet, maar als zij iemand wl doet, hoopt zij iets evenredigs of wat beters weder te krijgen, of eer en lof te bekomen, en zij wil dat men haar daden en giften groot achte. De genade zoekt niets tijdelijks of geen ander loon dan God alleen; zij wenst de lichamelijke noodzakelijkheden, maar voor zoveel die haar dienstig kunnen zijn om het eeuwig goed te bekomen.

De natuur verblijdt zich over vele vrienden en magen, bluft op haar verheven staat en hoge geboorte, zij vleit de machtigen, streelt de rijken, en prijst haars gelijken. De genade bemint haar vijanden, verheft zich niet omdat zij vele vrienden heeft; acht geen hoge afkomst tenzij om de deugd, die daarin uitschijnt: Zij is de arme gunstiger dan de rijke, heeft meer genegenheid voor de onschuldige dan voor de machtige, verblijdt zich met de rechtzinnige, verfoeit de bedrieger. Zij vermaant onophoudelijk de goeden, naar nog betere gaven te streven (6), en door de deugden in alles gelijk te worden aan de Zoon van God.

De natuur klaagt licht over gebrek en ongemak: De genade lijdt de armoede met standvastigheid.

De natuur trekt en keert alles tot haar eigenbaat, zij strijdt en twist voor haarzelf. De genade stuurt alles weder tot God, van wie het oorspronkelijk voortkomt; zij schrijft zichzelf geen goeds toe, zij is niet vermetel, zij twist niet, zij stelt haar gevoelen niet boven dat van een ander; maar al haar gedachten onderwerpt zij aan het oordeel en de eeuwige wijsheid Gods. De natuur is verlangend om geheimen te kennen en nieuwigheden te horen; zij wil zich in het openbaar vertonen, en door de zinnen vele dingen waarnemen; zij zoekt bekend te zijn en dingen te doen, waardoor zij lof en bewondering bekomt. De genade zoekt geen nieuws te weten, of niets zeldzaams te horen, want zij weet dat deze begeerte uit de oude desem der erfzonde spruit en dat niets nieuws en duurzaams is op de wereld. De genade leert dan de zinnen beteugelen, alle roem en het ijdel zelfbehagen schuwen; zij leert alle loffelijke dingen en die bewonderenswaardig zijn, ootmoedig verbergen; zij leert in alle zaken en wetenschappen het voordeel der zielen, de lof en de eer van God zoeken. Zij begeert niet dat zij of haar werken geprezen worden; maar zij wenst dat God, die alles uit loutere liefde verleent, in zijn gaven geprezen worde.

Deze genade is een bovennatuurlijk licht en een bijzonder gaaf van God; zij is het eigen merkteken der uitverkorenen en het pand der eeuwige zaligheid; zij verheft de mens van het aardse tot de liefde voor het hemelse, en maakt van de vleselijke een geestelijke mens. Hoe meer dan de natuur bedwongen en overwonnen wordt, des te overvloediger wordt de genade ingestort, en zij maakt de inwendige mens gedurig door nieuwe begunstigingen gelijkvormiger aan het beeld Gods (7).

(1) 1 Thess. 5: 22 (2) 1 Petr. 2: 13 (3) 1 Cor. 10: 33 (4) Hand. 5: 41 (5) Hand. 20: 35 (6) 1 Cor. 12: 31 (7) Col. 3: 10

Thomas a Kempis

Over de Navolging van Christus - Abonneren per email (dagelijks van 27/11/2016 tot 16/06/2017 in de sterke tijden)