Geloven Leren

Opinie en tools voor wie begaan is met het katholieke geloof


Het kindschap Gods

263. Vrijdag na de Achtste Zondag na Pinksteren

„Gij hebt de geest van kindschap ontvangen, die u doet roepen: „ Abba , Vader” ” ( Rom.8, 15 ; epistel van de Zondag).

1. Wat een mens tot christen maakt is zijn verhouding tot God. De christen onderscheidt zich van de andere mensen door zijn verhouding tot God die de betrekking is van het kindschap. De christen is aangenomen kind van God, want hij is het niet van nature, zoals de enige Zoon; maar het is niet, zoals bij adoptie onder de mensen, een juridische verhouding die het wezen onveranderd laat. Door de genade immers krijgt hij deel aan Gods natuur ( 2 Petr.1, 4 ) en de Geest van het kindschap stelt hem in staat als kind van God te leven. Wij mogen wellicht trachten ons aldus deze verhouding voor te stellen. Door het geloof en door de gaven van de Heilige Geest denkt de ware christen over God niet meer op menselijke en aardse, maar op geestelijke wijze. Dit betekent niet enkel dat hij aanneemt dat God bestaat en dat hij gelooft in het wezen en de eigenschappen Gods. Het betekent veel meer. God is voor hem werkelijkheid, de eerste en de hoogste, degene, voor wie hij bestaat, in wie hij leeft, met wie hij leeft. Zijn kennen van God is een geestelijk ervaren van God, dat een innige, persoonlijke verhouding schept. Hij heeft er wéét van dat hij kind van God is. Deze verhouding wordt gekenmerkt door het vertrouwen , door de gesteltenis dus waarin wij, vanuit de diepte van ons bewustzijn en met de krachtige zekerheid gehoord te worden, tot God roepen mogen, zoals Jezus: „ Abba , Vader!” Dit vertrouwen betekent sterkte en vastheid te midden van de wisselvalligheid van de schepselen en van de eigen vergankelijkheid: zeker zijn van God, zeker zijn in God, zich laten dragen door de voorzienigheid van de Vader in de hemelen. Dit vertrouwen, ten slotte, brengt de liefde voort, waarin het kindschap zijn bekroning vindt. In de liefde wordt de verhouding van de mens tot God voltooid. Omdat hij Gods kind is kan hij God waarlijk beminnen. Zolang wij op aarde zijn is onze liefde een beminnen in de duisternis van het geloof en in de woestijn van het niet-bezitten, en daarom veroorzaakt zij in de christen de spanning van het verlangen, van de onrust naar God. Zulk een mens is verheugd om het kindschap en rustig door het godsvertrouwen, maar tevens begeert hij vurig naar het volmaakte kindschap door de aanschouwing en de verlossing van het lichaam.

2. Zolang de mens op aarde leeft, wordt het kindschap bedreigd door de duivel, de wereldse geest en de zelfzucht. Tegen deze gevaren moet de christen strijden. En tegelijkertijd moet hij het kindschap, de grootste genade hem geschonken, bevestigen door zijn verhouding tot God te beleven in het bewuste geloof en de beschouwing. Het Abba -Vader roepen behoeft niet te geschieden met luide klank van stem, maar wordt wel gedragen door een machtig besef, dat opwelt uit de diepten van onze geest. „De Geest zelf getuigt met onze geest dat wij kinderen zijn van God” ( Rom.8, 16 ). Een mens die zijn hart verliest aan de zorgen en de vreugden van dit leven, die de moed en de volharding mist om altijd weer in te keren tot zichzelf om zichzelf te verliezen in God, in zulk een mens wordt Gods stem niet gehoord, in hem kan de geest van het kindschap niet groeien tot die volkomenheid die het normale einde van onze aardse loopbaan zou moeten zijn.

3. De christen zou, ook al leefde hij alleen op deze aarde, de schat van het goddelijke kindschap moeten bewaren en vermeerderen, want het is, naar zijn wezen, een geheim tussen God en hemzelf. Maar het kan niet anders of deze sterke en tedere verhouding verraadt zich naar buiten, in heel het leven. En zo moet het zijn. De ware christenen zijn „onberispelijke kinderen Gods te midden van een ontaard en verkeerd geslacht, zij moeten schijnen als lichtende sterren in de wereld” ( Phil.2, 15 ). Een mens, die door de volheid der genade kind Gods mag zijn, die het geheel durft te zijn, hij straalt voor Gods oog als een zon, in een wereld die de godloosheid met de dag doet toenemen. Zulke zielen kunnen een teken zijn door God gegeven aan de mensheid in dit einde der dagen.

Willem Grossouw

Over Innerlijk Leven - Abonneren per email (dagelijks van 30/11/2014 tot 29/11/2015)