Geloven Leren

Opinie en tools voor wie begaan is met het katholieke geloof


Het Rijk Gods

2. Maandag na de Eerste Zondag van de Advent

Het evangelie van de Zondag ( Lk. 21, 25-33 ) bevat gedeeltelijk dezelfde stof als dat van de vorige Zondag: een stuk uit de grote eschatologische rede des Heren dat het laatste oordeel aankondigt. Reeds in de eerst week van de Advent, die voorbereiding op de verschijning van het Goddelijk Woord in het vlees, toont de Kerk ons het perspectief waarin wij Jezus' komst moeten zien, gelijk zij ook haar jaarkring met dit uitzicht besloot. Toch is er een verschil. Op de laatste Zondag van het kerkelijk jaar valt de nadruk op de schrikwekkende ernst van Gods gestreng oordeel. Thans houdt de Kerk ons het beeld van Christus' tweede komst voor om ons te bemoedigen en onze harten met vreugde te vervullen. De openbaring des Heren op het einde der tijden zal de verlossing der mensheid voltooien, zij is de goddelijke consequentie van de geboorte in de stal. En daarom kiest de liturgie met fijnvoelende tact als evangelie de tekst van ’s Heren woorden volgens Sint Lucas , waarin dit blijde aspect der christelijke eindverwachting duidelijker tot uiting komt dan bij Mattheus . „Wanneer dit alles een aanvang gaat nemen, richt dan uw ogen opwaarts en heft uw hoofden omhoog! Want uw verlossing is nabij… Als gij deze dingen ziet gebeuren, weet dan dat het Koninkrijk Gods nabij is.”

1. Het_Rijk Gods_is het enige en goddelijk grootste dat Jezus is komen brengen en dat zijn ziel vervulde. Het is de volstrekte heerschappij van God in de ziel van de gelovige, in de mensheid, in de wereld. Het ligt in deze tijd van kwelling en verdrukking, tussen de eerste en de tweede komst van de Heer, bekneld in de slechtheid van de wereld en de zwakheid en ontrouw der gelovigen, maar het is altijd het absolute goed, de volstrekte waarde die in zich geen verdeeldheid of verzwakking toelaat, het enige midden en tevens enige doel van het christelijk bestaan. Het Rijk van God, dat is de openbaring van zijn naam en de verwezenlijking van zijn wil, het is de genade en de Geest, de liefde Gods „boven alles” in enkeling en gemeenschap. Het is innerlijk en uitwendig tegelijk, het is tegenwoordig en toekomstig, het is geen vaste grootheid wier grenzen zouden samenvallen met enige officiële en waarneembare scheidslijn. De christen moet immer opnieuw bereid zijn alles te geven om het te veroveren, want hij bezit het op aarde nooit volmaakt en onverliesbaar. Het Rijk is altijd komende. De mogelijkheid van zijn uitbreiding is onbeperkt, uitbreiding zowel in de diepte als in de breedte. Kome uw Rijk! „De Geest en de Bruid zeggen: „Kom, Heer Jezus.” ” Totdat de Heer gekomen is, zal hij immer geloven en hopen, dat is: nog niet aanschouwen en nog niet bezitten.

2. Het Rijk Gods is de hoogste waarde, de verborgen parel waarvoor de koopman met vreugde alles prijsgeeft. Het overtreft oneindig alle natuurlijke waarden, zodat deze in vergelijking met het enige noodzakelijke in het niet zinken.

De mens die, als de heiligen, door het geloof en de genade van Jezus in waarheid geestelijk vermag te zien, ontkent de natuurlijke waarden niet, maar hij kan ze niet langer beschouwen als de beheersende factoren van zijn leven.

Doch het Rijk is een verborgen schat, onttrokken aan het oog van de natuurlijke mens, slechts openbaar voor het verlichte geloof. De gelukkigen die deze schat hebben ontdekt, schijnen daarom met een soort blindheid geslagen, aangetast door de dwaasheid van het kruis. Zij zijn onverstaanbaar geworden voor de wereld „die ons niet kent, omdat zij Hem niet kent” , onbegrijpelijk, omdat zij niet langer bewogen worden door de aandriften die eenieder drijven: begeerlijkheid des vleses, begeerlijkheid der ogen en hovaardij des levens. Het gevolg van de volstrekte overgave aan het Koninkrijk Gods is een leven uit één stuk, een ongebroken leven, zonder barst of naad, zoals wij het bij de heiligen mogen bewonderen. Eén liefde beheerst hen, een liefde, die door de kracht, de duurzaamheid en samenbundeling van haar gevoelens waarlijk een passie genoemd mag worden. „Mijn voedsel is het de wil des Vaders te volbrengen.” Een bewonderenswaardige, goddelijke eenheid die een eind maakt aan alle soort van dubbel leven, aan alle tegenstelling tussen denken en doen, tussen geloven en denken, tussen denken en spreken, tussen vandaag zó en morgen weer anders handelen. Zij wordt duur gekocht, want het is waar wat de gelijkenis zegt: wie haar vindt, verkoopt_alles_wat hij bezit. Doch niet zonder „vreugde” , niet zonder diepe blijdschap is deze weg. Is het geen vreugde te beminnen en zich bemind te weten door Hem die ons is voorgegaan, „opdat onze vreugde volkomen zou zijn” ?