Geloven Leren

Opinie en tools voor wie begaan is met het katholieke geloof


Het volmaakte geloof

342. Twintigste Zondag na Pinksteren

Wij verwonderen er ons wellicht over, dat Jezus die hofbeambte van het evangelie, de vader met zijn doodzieke zoon, zo hard aanpakt: „Als gij geen tekenen en wonderen aanschouwt, gelooft gij niet!” Laat het al zo zijn dat die man geen volmaakt geloof heeft bezeten, — want hij meent dat Jezus persoonlijk aanwezig moet zijn om zijn kind te kunnen genezen en pas de volgende dag, als de jongen behouden blijkt, „werd hij en heel zijn huis gelovig” — toch doet hij een eerlijk beroep op Jezus' wondermacht. Maar om het woord des Heren te begrijpen moeten wij hoger stijgen en boven de betekenis van het strikt persoonlijke geval uitgaan. Augustinus wijst terecht op die wijdere samenhang. Jezus komt in Galilea, zijn aardse vaderland, aan, recht van het half vreemde Samaria, waar het volk, zonder wonderen gezien te hebben, de heerlijke belijdenis aflegde: „Deze is waarlijk de Heiland der wereld” ( Joh.4, 42 ). Zulk een geloof zou Jezus in Galilea niet vinden; „Zelf had hij getuigd dat een profeet in zijn eigen vaderland niet in ere is” ( 4, 44 ). Men zou Hem daar niet erkennen, ondanks de talloze wonderen door Hem verricht, men zou zelfs in Nazaret een aanslag plegen op zijn leven. Als Hij dan in Cana de hoveling treft die zonder begrip te tonen voor de eigenlijke zending des Heren Hem een louter persoonlijke gunst vraagt op een wijze die de onvolmaaktheid van zijn geloof in een helder licht stelt, ziet Hij in die man het type, de hele categorie van het Joodse volk met zijn aardse en egoïstische instelling. Het is juist deze mentaliteit, die de ogen der Joden zal sluiten voor het geestelijk karakter van Jezus' zending en het conflict tussen Hem en zijn volk veroorzaken. „Als gij (meervoud!) geen wonderen ziet, gelooft gij niet.”

De Heer is gekomen om een geloof te wekken dat niet op wonderen uit is, maar dat zich rechtstreeks richt op zijn aanbiddelijke persoon. „Zalig zijn die niet gezien en toch geloofd hebben” ( Joh.20, 29 ).

2. En hier ligt ook onze lering. Jezus eist van ons, zijn geliefde uitverkorenen, een volmaakt geloof. De vaste houding der ziel die wonderen noch gebedsverhoringen van node heeft. Dit zuiver geloof is zelf het grote wonder, het ware rijk Gods, waarom het de Heer alleen te doen is. Wie deze kostbare parel bezit, kan alles ontberen.

Laten wij — om alle misverstand te voorkomen — hieraan uitdrukkelijk toevoegen: het smeekgebed is goed, door Christus herhaaldelijk en met aandrang aanbevolen en juist de ziel die waarlijk gelooft, zal niet aarzelen God alles, ook wonderen te vragen, zo zijn eer en wil dit meebrengen. Maar er is dit verschil: wie onvolmaakt gelooft, zal zich van zijn verhouding tot God willen bedienen om bepaalde gunsten te verkrijgen en als hij meent dat zijn gebed niet verhoord wordt (en hoe licht zal hij dat menen!), zal zijn geloof nog zwakker worden. Doch de ware leerling des Heren wankelt nooit, hij weet als Abraham tegen alle hoop in te hopen ( Rom.4, 18 ). Zijn geloof in God groeit door alles heen en vindt gelijkelijk voedsel in voorspoed en mislukking. Zijn vereniging met God in de duisternis des geloofs, zijn vasthouden aan de Heer in de ondeelbare, diamanten punt der ziel is hem het hoogste goed, boven alle gunst en voordeel, — en deze geesteshouding is ook in werkelijkheid het voortdurende wonder van Gods liefde, alles overtreffende heerlijkheid, het eeuwige leven op aarde.

„Een ieder die gelooft dat Jezus de Christus is, is uit God geboren… En dit is het getuigenis: God heeft ons het eeuwige leven gegeven en dit leven is in zijn Zoon. Wie de Zoon heeft, heeft het leven” ( 1 Joh.5 ).

Willem Grossouw

Over Innerlijk Leven - Abonneren per email (dagelijks van 30/11/2014 tot 29/11/2015)