Geloven Leren

Opinie en tools voor wie begaan is met het katholieke geloof


Bloemlezing uit Libertatis Conscientia, Ratzinger, Congregatie vd geloofsleer, 1986

Joseph Kardinaal Ratzinger in 1986 bij de heilige paus Johannes-Paulus II

Twee jaar na Libertatis Nuntius, dat een kritiek bevat op het vrijheidsbegrip in de ‘bevrijdingstheologie’, die politieke doelstellingen boven de werkelijke vrijheid van Christus stelt, verschijnt het beloofde document Libertatis Conscientia, waarin wordt uitgelegd wat die Christelijke vrijheid dan wél precies inhoudt.

Hieronder vindt u opnieuw een bloemlezing.

Libertatis Conscientia

Vorige artikelen uit deze reeks: “Vrijheid is het buzzword van het katholieke geloof, maar hoe zit dat in de Bijbel?”, “Paus Franciscus en de “vrijheid van de Wet [van de Traditie, nvdr]"” en “Bloemlezing uit Libertatis Nuntius, over de bevrijdingstheologie, Ratzinger, Congregatie vd Geloofsleer, 1984

Het woord van Jezus: ‘De waarheid zal u vrijmaken’ (Joh. 8, 32), moet elke theologische bezinning en alle pastorale beslissingen op dit gebied verhelderen en begeleiden.

Deze waarheid, welke van God komt, heeft haar middelpunt in Jezus Christus, de Verlosser van de wereld. Van Hem, die ‘de weg, de waarheid en het leven’ (Joh. 14, 6) is, ontvangt de Kerk hetgeen zij de mensen biedt. Uit het mysterie van het Woord, dat mens is geworden en de wereld verlost, put zij de waarheid over de Vader en over zijn liefde voor ons, en tevens de waarheid over de mens en over zijn vrijheid.

Door zijn kruis en verrijzenis heeft Christus onze verlossing bewerkt, hetgeen een bevrijding is in de volste zin van het woord, omdat Hij ons van het meest radicale kwaad heeft bevrijd, dat wil zeggen van de zonde en de macht van de dood.

Vanaf het begin van de moderne tijd, in de Renaissance, dacht men, dat de terugkeer naar de oudheid wat de filosofie betreft en de natuurwetenschappen de mens in staat zou moeten stellen vrijheid van denken en handelen te verkrijgen, dank zij zijn kennis en beheersing van de natuurwetten.

Luther vatte anderzijds het plan op, uitgaande van zijn lezing van de heilige Paulus, voor de bevrijding van het juk van de wet te strijden, dat in zijn ogen werd vertegenwoordigd door de Kerk van zijn tijd.

Maar vooral in de eeuw van de Verlichting en tijdens de Franse revolutie klonk de roep om vrijheid in zijn volle kracht. Van toen af beschouwden velen de toekomstige geschiedenis als een niet te stuiten bevrijdingsproces, dat tot een tijd zou leiden waarin de mens, eindelijk geheel vrij, het geluk van deze aarde zou kunnen genieten.

In het perspectief van een dergelijke vooruitgangsideologie trachtte de mens meester van de natuur te worden. Maar of het nu gaat over de verovering van de natuur, de verworvenheden van het sociale en politieke leven of de heerschappij van de mens over zichzelf, zowel op individueel als collectief vlak, iedereen kan niet alleen vaststellen dat de bereikte vooruitgang lang niet overeenkomt met de aanvankelijke ambities, maar dat ook nieuwe gevaren, nieuwe soorten slavernij en nieuwe verschrikkingen zijn ontstaan juist toen de moderne bevrijdingsbeweging zich ontwikkelde.

De bevrijdende kracht van de wetenschappelijke kennis krijgt gestalte in de grote technologische prestaties. Wie over de technologie beschikt, bezit macht over de aarde en de mensen. Daaruit zijn tot nu toe ongekende vormen van ongelijkheid ontstaan tussen hen die de kennis bezitten en de loutere gebruikers van de techniek. De nieuwe technologische macht is met de economische macht verbonden en draagt bij tot de concentratie ervan.

Zo heeft onze tijd totalitaire systemen en vormen van tirannie zien ontstaan, die in de tijd vóór de grote technische ontwikkeling niet mogelijk zouden zijn geweest.

Vandaag kan de controle tot in het innerlijk van de individuen doordringen; en zelfs de vormen van afhankelijkheid, die door de radarsystemen worden geschapen, kunnen een mogelijke dreiging van onderdrukking vormen.

Hier ligt de wortel van de tragedies, welke de moderne geschiedenis van de vrijheid begeleiden. Waarom kent deze geschiedenis ondanks de grote verworvenheden, die overigens altijd kwetsbaar blijven, zo’n herhaaldelijk terugvallen in de vervreemding en ziet zij nieuwe vormen van slavernij ontstaan? Waarom eindigen bevrijdingsbewegingen, die aanvankelijk enorme verwachtingen wekten, later in regimes waarvoor de vrijheid van de burgers, te beginnen met de eerste van deze vrijheden de godsdienstvrijheid, vijand nummer één vormt?

Wanneer de mens zich van de morele wet wil bevrijden en onafhankelijk van God wil worden, vernietigt hij zijn vrijheid in plaats van haar te verwerven. Door zich te onttrekken aan de maatstaf van de waarheid, valt hij ten prooi aan de willekeur; de broederlijke betrekkingen tussen de mensen worden opgeheven om plaats te maken voor terreur, haat en angst.

De Kerk is in naam van de waarheid over de mens, die naar het beeld van God is geschapen, tussen beide gekomen. Niettemin wordt zij ervan beschuldigd zelf een belemmering te zijn op de weg van de bevrijding. Haar hiërarchische instelling zou in strijd zijn met de gelijkheid en haar leergezag zou in strijd zijn met de vrijheid van denken.

Deze diepe grond van de vrijheid heeft de kerk altijd ervaren door het leven van een menigte gelovigen, vooral onder de geringen en armen. In hun geloof weten zij zich het voorwerp van de oneindige liefde van God. Ieder van hen kan zeggen: ‘Ik leef in het geloof in Gods Zoon, die mij heeft liefgehad en die zichzelf voor mij heeft overgeleverd’ (Gal. 2, 20b). Dit is de waardigheid welke geen van de machtigen hun kan ontnemen; dat is de bevrijdende vreugde die in hen aanwezig is.

De kracht van deze bevrijding doordringt de mens en zijn geschiedenis in haar huidige werkelijkheid, verandert hem grondig, en bezield zijn eschatologisch verlangen. De eerste en fundamentele betekenis van de bevrijding, welke aldus naar voren komt, is de soteriologische betekenis: de mens is bevrijd van de radicale slavernij van het kwaad en de zonde.

De vrijheid is geen vrijheid om alles te doen: zij is vrijheid tot het goede, waarin alleen het geluk te vinden is. Het goede is daarom haar doel. De mens wordt derhalve maar vrij in de mate, dat hij tot de kennis van de waarheid komt, en deze kennis, - en geen enkele andere kracht - zijn wil leidt. De bevrijding met het oog op de kennis van de waarheid welke alleen leiding geeft aan de wil, is de noodzakelijke voorwaarde voor een vrijheid welke die naam verdient.

Wanneer hij gehoorzaamt aan de goddelijke wet, welke in zijn geweten is geprent en die hij als een stimulans van de Heilige Geest heeft ontvangen, oefent de mens het ware beheer over zichzelf uit en verwezenlijkt zo zijn koninklijke roeping als kind van God. ‘Hij heerst door het dienen van God’. De waarachtige vrijheid is ‘dienst aan de gerechtigheid’, terwijl de keuze voor de ongehoorzaamheid en het kwaad daarentegen ‘slavernij van de zonde’ is.

God roept de mens tot vrijheid. In iedereen leeft de vurige wens vrij te zijn. En toch draait deze wil bijna altijd uit op slavernij en onderdrukking. Elke inzet voor bevrijding en vrijheid veronderstelt daarom, dat deze aangrijpende schijnbare ongerijmdheid onder ogen wordt gezien.

De zonde van de mens, dat wil zeggen zijn breken met God, is de grondoorzaak van de tragedies, die de geschiedenis van de vrijheid kenmerken. Om dit te begrijpen moeten velen van onze tijdgenoten allereerst opnieuw de betekenis van de zonde ontdekken.

In de wil van de mens tot vrijheid ligt de verleiding verborgen zijn eigen natuur te verloochenen. In zoverre hij alles wil willen en kunnen en dus vergeet beperkt en geschapen te zijn, maakt hij er aanspraak op een god te zijn. ‘U zult gelijk worden aan God’ (Gen. 3, 5): deze woorden van de slang geven het wezen weer van de bekoring van de mens en houden een verdraaiing van de echte betekenis van zijn vrijheid in. Dit is de diepe aard van de zonde: de mens onttrekt zich aan de waarheid en stelt zijn wil erboven. Door zich van God te willen bevrijden en zelf god te willen zijn, misleidt en vernietigt hij zichzelf. Hij vervreemdt van zichzelf.

In het Oude Testament is de uittocht uit Egypte, ‘het slavenhuis’, de bevrijdende daad van Jahwe, welke als model en verwijzing dient voor alle andere. Wanneer God zijn volk ontrukt aan een harde economische, politieke en culturele slavernij, is dat om er door het verbond op de Sinaï ‘een priesterlijk koninkrijk en een heilig volk’ (Ex. 19, 6) van te maken. God wil aanbeden worden door vrije mensen.

In zijn heilsplan heeft God aan Israël zijn wet gegeven. Deze omvatte naast de algemene morele geboden van de tien geboden, normen voor de eredienst en het burgerlijk leven, die het leven van het uitverkoren volk van God moesten regelen om zijn getuige te zijn onder de naties.

Van dit geheel van wetten vormde de liefde tot God boven àlles en tot de naaste als tot zichzelf reeds het middelpunt.

In de volheid der tijden, welke met Christus was gekomen, zijn de kinderen van Abraham geroepen om met alle naties de Kerk van Christus binnen te treden; om daarmee een enkel geestelijk en universeel volk van te vormen.

De kern van de christelijke bevrijdingservaring is gelegen in de rechtvaardiging door de genade van het geloof en van de Sacramenten van de Kerk. Deze genade bevrijdt ons van de zonde en leidt ons binnen in de gemeenschap met God. Door de dood en verrijzenis van Christus wordt ons de vergeving aangeboden. De ervaring van onze verzoening met de Vader is een vrucht van de Heilige Geest. God openbaart zich aan ons als Vader van barmhartigheid, voor wie wij ons in vol vertrouwen kunnen vertonen.

Met Hem verzoend en door de vrede van Christus te aanvaarden, die de wereld niet geven kan, zijn wij geroepen om vredestichters onder alle mensen te zijn. In Christus kunnen wij de zonde overwinnen, en de dood scheidt ons niet meer van God; deze zal uiteindelijk worden vernietigd op het moment van onze verrijzenis, welke gelijk is aan die van Jezus. Ook de ‘kosmos’, waarvan de mens het middelpunt en het hoogtepunt is, wacht om te worden ‘verlost uit de slavernij der vergankelijkheid en te delen in de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods’

De heilige Paulus verkondigt de gave van de nieuwe wet van de Geest tegenover de wet van het vlees of de begeerlijkheid, welke de mens tot het kwaad brengt en onbekwaam maakt het goede te kiezen. Dit gebrek aan overeenstemming en deze innerlijke zwakheid heffen de vrijheid en verantwoordelijkheid van de mens niet op, maar brengen de uitoefening ervan voor de goede zaak wel in gevaar. Dit doet de apostel zeggen: ‘Ik doe niet het goede dat ik wil, maar het kwade, dat ik niet wil’ (Rom. 7, 19). Terecht spreekt hij daarom van de ‘slavernij van de zonde’ en van de ‘slavernij van de wet’, omdat de wet waarmee hij het niet eens kan worden, voor de zondige mens onderdrukkend lijkt.

Maar de heilige Paulus erkent, dat de wet haar waarde voor de mens en de Christen behoudt, omdat ze ‘heilig is, en het gebod heilig, rechtvaardig en goed is’ (Rom. 7, 12). Hij bekrachtigt opnieuw de tien geboden door ze in verband te brengen met de liefde, die de ware volheid ervan is.

Door het offer van Christus zijn de voorschriften van het Oude Testament aangaande de eredienst afgeschaft. Wat de rechtsnormen van het sociale en politieke leven van Israël betreft, was de apostolische Kerk als het aangebroken rijk van God op aarde, zich ervan bewust niet meer tot het nakomen ervan gehouden te zijn. Daardoor heeft de Christelijke gemeenschap begrepen, dat de wetten en het optreden van de overheden van de verschillende volkeren, ook al zijn ze rechtmatig en waard te worden gehoorzaamd, toch nooit, voor zover ze van hen uitgaan, aanspraak zouden kunnen maken op een gewijd karakter.

De liefde tot God, die in onze harten is uitgestort door de Heilige Geest, sluit de liefde tot de naaste in. Wanneer Jezus aan het eerste gebod herinnert, voegt Hij er dadelijk aan toe: ‘Het tweede, daarmee gelijkwaardig: gij zult uw naaste beminnen als uzelf. Aan deze twee geboden hangt heel de wet en de profeten’ (Mt. 22, 39-40). En de heilige Paulus verklaart, dat de liefde de volledige vervulling van de wet is.

In gehoorzaamheid aan de Geest gaat de Kerk trouw voort op de wegen van de waarachtige bevrijding. Haar leden zijn zich bewust van hun tekortkomingen en hun traagheid bij dit zoeken. Maar een menigte Christenen heeft vanaf de tijd van de apostelen haar krachten en leven ingezet voor de bevrijding uit alle vormen van onderdrukking en voor de bevordering van de menselijke waardigheid.

Verlicht door de Geest van de Heer, kan de Kerk van Christus in de tekenen des tijds onderscheiden, welke voor de bevrijding veelbelovend zijn en welke bedrieglijk en een hersenschim zijn. Zij roept de mens en de samenleving op de situaties van zonde en onrechtvaardigheid te overwinnen en de voorwaarden voor een waarachtige vrijheid te scheppen. Zij beseft dat al deze goede dingen: menselijke waardigheid, broederlijke eensgezindheid en vrijheid, die de vrucht zijn van inspanningen overeenkomstig de wil van God, zullen worden teruggevonden ‘gezuiverd van elke smet, transparant en omgevormd, wanneer Christus aan de Vader een eeuwig, een allen en alles omvattend rijk zal teruggeven’, dat een rijk van vrijheid is.

Een ware rechtvaardigheid moet zich namelijk uitstrekken tot allen en antwoord geven op de onmetelijke opeenhoping van leed, waaronder alle generaties gebukt gaan. Zonder de verrijzenis van de doden en het oordeel van de Heer is er echter geen rechtvaardigheid in de volle zin van het woord. De belofte van de verrijzenis komt om niet tegemoet aan het verlangen naar echte rechtvaardigheid, dat in het menselijk hart woont.

De door Jezus verkondigde zaligsprekingen brengen de volmaaktheid van de evangelische liefde tot uitdrukking, en deze zijn gedurende heel de geschiedenis van de kerk onophoudelijk door talrijke gedoopten en, op uitnemende wijze, door de heiligen beleefd.

Te beginnen met de eerste over de armen, vormen de zaligsprekingen één geheel, dat op zijn beurt niet gescheiden mag worden van de totaliteit van de Bergrede. Daarin verklaart Jezus als de nieuwe Mozes, de tien geboden, de wet van het verbond, en geeft deze hun definitieve en volledige betekenis. Wanneer de zaligsprekingen in hun volledig verband worden gelezen en verklaard, geven zij de geest weer van het komende rijk van God. Maar in het licht van de aldus geopenbaarde definitieve bestemming van de menselijke geschiedenis komen tegelijkertijd de grondslagen van de rechtvaardigheid in de tijdelijke orde met grotere duidelijkheid naar voren. Doordat de zaligsprekingen namelijk een vertrouwen leren dat op God steunt, hoop op eeuwig leven, liefde voor de gerechtigheid en barmhartigheid welke tot vergeving en verzoening gaat, maken ze het mogelijk de tijdelijke orde in functie te stellen van een transcendente orde, welke zonder aan de eerste haar specifieke inhoud te ontnemen, daaraan de juiste maat geeft.

Door de armen lief te hebben getuigt de Kerk tenslotte van de waardigheid van de mens. Zij bevestigt duidelijk dat deze meer waard is door wat hij is dan door wat hij heeft. Zij getuigt dat deze waardigheid niet kan worden tenietgedaan, welke ook de situatie van ellende, verachting, verwerping en machteloosheid is, waarin een menselijk wezen terecht is gekomen. Zij toont zich solidair met hen die niet meetellen in een samenleving, waarvan zij moreel en soms ook lichamelijk zijn uitgesloten. Zij neemt hen opnieuw op in de menselijke broederschap en in de gemeenschap van de kinderen van God.

Het hoogste gebod van de liefde leidt tot de volle erkenning van de waardigheid van ieder mens, die naar het beeld van God is geschapen. Uit deze waardigheid vloeien natuurlijke rechten en plichten voort. In het licht van het beeld van God komt de vrijheid als wezenlijke eigenschap van de menselijke persoon in heel haar diepte naar voren: de personen zijn de actieve en verantwoordelijke subjecten van het sociale leven.

Met de waardigheid van de mens als grondslag, zijn het solidariteitsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel nauw verbonden. Krachtens het eerste moet de mens met zijn medemensen bijdragen aan het algemeen welzijn van de samenleving op alle niveaus.** Daarom verzet de leer van de Kerk zich tegen alle vormen van sociaal of politiek individualisme.**

Krachtens het tweede mogen noch de staat noch enige samenleving zich ooit het initiatief en de verantwoordelijkheid toe-eigenen van personen en tussenliggende gemeenschappen op die gebieden waar zij zelf kunnen handelen, noch de nodige ruimte voor hun vrijheid teniet doen. Daarom verzet de sociale leer van de Kerk zich tegen alle vormen van collectivisme.

Er moet dus evenzeer aan de bekering van de harten worden gewerkt als aan de verbetering van de structuren, omdat de zonde die aan de oorsprong van de onrechtvaardige situaties staat, in haar eigenlijke en eerste betekenis een wilsdaad is, die voorkomt uit de vrijheid van de persoon. En alleen in afgeleide en bijkomstige zin wordt ze toegepast op de structuren en kan van ‘sociale zonde’ worden gesproken.

In het bevrijdingsproces mag men bovendien de historische situatie niet buiten beschouwing laten, noch de culturele eigenheid van een volk aantasten.** Bijgevolg mag men geen groepen tijdelijk hun gang laten gaan en nog minder hen actief steunen, die zich met geweld of door manipulatie van de openbare mening meester maken van het staatsapparaat en aan de gemeenschap wederrechtelijk een geïmporteerde ideologie opleggen, die met de echte culturele waarden van het volk in strijd is.** In dit verband is het op zijn plaats aan de ernstige morele en politieke verantwoordelijkheid van de intellectuelen te herinneren.

De Kerk, een gemeenschap die verscheidenheid en eenheid verbindt, neemt door haar aanwezigheid in heel de wereld uit elke cultuur datgene over, wat zij erin aan positiefs vindt. De inculturatie is echter geen louter uiterlijke aanpassing; het is een innerlijke omvorming van authentieke culturele waarden door opneming in het christendom en het wortel schieten van het christendom in de verschillende menselijke culturen.

De scheiding tussen het Evangelie en de cultuur is een drama, waarvan de genoemde problemen de treurige voorbeelden zijn. Daarom is een edelmoedige inspanning voor de evangelisatie van de culturen noodzakelijk. Deze laatste zullen worden vernieuwd door hun ontmoeting met het Evangelie. Voor deze artikelenreeks is uitvoerig geput uit website RKDocumenten, een verzameling van Nederlandse vertalingen van katholieke publicaties die voor elke gelovige van onschatbare waarde is. Overweeg, als het u mogelijk is, ook een donatie te maken!

Het is waar, dat velen tegenover de omvang en ingewikkeldheid van de taak, die de overgave van zichzelf tot in het heldhaftige toe kan vereisen, tot moedeloosheid, scepticisme of een wanhoopsavontuur geneigd raken. De hoop wordt voor een ongelooflijke theologische en menselijke uitdaging gesteld. De grootmoedige maagd van het Magnificat, die de Kerk en de mensheid met haar gebed omringt, is de vaste grond van de hoop. In haar beschouwen wij werkelijk de overwinning van de goddelijke liefde, welke door geen enkele hindernis kan worden tegengehouden en we ontdekken de sublieme vrijheid die God geeft aan de geringen. Langs deze weg toont zij ons het geloof dat werkt door de liefde en ons brengt tot de verlossing.

Congregatie voor de Geloofsleer

Joseph Kardinaal Ratzinger Paus Johannes-Paulus II had zelf ook zinnige dingen te vertellen over vrijheid. Lees bijvoorbeeld “John Paul II and the Truth about Freedom

Verwante onderwerpen...